Checklist geschiktheid BBL leerbedrijf

Checklist geschikt BBL leerbedrijf


  • Het leerbedrijf is een erkend leerbedrijf voor het niveau dat je doet.

  • Je dient minimaal 24 uur per week te werken op het leerbedrijf:
    • Je mag meer werken maar dit wordt niet aangeraden
    • Houd rekening met 1 dag per week fysiek school
    • Houd rekening met 1 dag per week studiebelasting (studiedag) voor het uitwerken van opdrachten
    • De schooldag en de studiedag vallen buiten de 24 uur, het is wel raadzaam om de studiedag op het bedrijf te doen zodat je hierbij begeleid wordt.

  • Als je een niveau 3 of 4 opleiding doet dien je op het bedrijf te kunnen werken aan je rijvaardigheid en je instructievaardigheid:
    • Maak hier duidelijke afspraken over en zet deze afspraken op papier (startgesprek)
    • Vanuit school is de eis dat je minimaal 1 keer per week rijles krijgt (dressuur en springen) op het leerbedrijf (hoe meer hoe beter).
    • Daarnaast is het ook de bedoeling dat je meerdere keren per week kan werken aan je rijvaardigheid (dressuur en springen) door op het leerbedrijf te rijden.
    • Vanuit school is de eis dat je minimaal 2 keer per week kan lesgeven (dressuur en springen) op het leerbedrijf en hierbij begeleiding krijgt (hoe meer hoe beter).
    • Het is belangrijk dat je hieraan kunt werken om het vereiste niveau te krijgen dat nodig is om de PVB (praktijkexamen) en de ORUN (Aspirant Instructeur Allround) te kunnen halen.

  • Alle opdrachten uit de **Handleiding Portfolio Instructie en Rijvaardigheid** dienen uitgevoerd te kunnen worden op het leerbedrijf (niveau 3 en 4).

  • Er kan op het leerbedrijf een paard gerelateerd evenement georganiseerd worden
    (niveau 3 en 4).
  • Het is belangrijk dat deze mogelijkheid er is omdat het organiseren van een evenement een PVB (praktijkexamen) is.

  • Je kan op het leerbedrijf aan de slag met het trainen van paarden aan de longe (met hulpteugels).
    • Het is belangrijk dat je hieraan kunt werken omdat het trainen van paarden aan de longe terugkomt in een PVB (praktijkexamen).

  • Het onderstaande verwachten wij als school van de praktijkopleider:

Communicatie met de betreffende school
De communicatie verloopt met de mentor van de betreffende student. Neem vooral contact op als er zorgen rondom een student zijn, wanneer deze bijvoorbeeld frequent verzuim heeft, de communicatie met de student niet soepel verloopt, de student niet genoeg lijkt te ontwikkelen, maar ook als er onduidelijkheden zijn met betrekking tot de opdrachten.

 

 

De student begeleiden bij:

  • de paard gerelateerde vaardigheden
    Hiermee worden alle voorkomende leerdoelen en opdrachten bedoeld vanuit school. Een voorbeeld hiervan kan zijn ‘goed leren toiletteren’. De studenten krijgen dit op school aangeleerd maar dit dient nog wel geoefend te worden in de praktijk. Een student dient de gelegenheid te krijgen om een paard te toiletteren. Daarnaast is het nodig dat de praktijkopleider kennis opfrist en aanvult.
  • de persoonlijke leerdoelen
    Studenten zijn allemaal anders en hebben reflectie nodig om inzicht te krijgen in hun persoonlijke leerdoelen. Een voorbeeld kan zijn dat een student terughoudend is in de communicatie naar klanten, ouders en of telefoon opnemen. Bespreek met de student wat eventueel de oorzaak kan zijn van deze terughoudendheid. Geef hierin begeleiding door gericht te oefenen, te stimuleren en te evalueren met positieve feedback.
  • het functioneren in het bedrijf
    Bespreek relgelmatig, bij voorkeur even kort per week maar minimaal één keer per maand het functioneren van de student (hoe het de afgelopen periode is gegaan). Bij incidenten is het vaak het beste dit direct te bespreken. Spreek uit wat er verwacht wordt of waar de student naar toe moet werken. Bijvoorbeeld ‘tempo’, onderzoek wat een onderliggende oorzaak kan zijn (netjes werken of lichamelijke klachten). Misschien is het iets waar overheen gekeken is, zoals dat de student met mesten altijd een kleine kruiwagen krijgt. Geef de student een realistisch einddoel mee met tussenstappen en handvatten (bijvoorbeeld een klok zetten) ter ontwikkeling.

     

    De student ondersteuning geven bij:

  • het maken van een planning
    De student is zelf verantwoordelijk voor de opleiding maar ondersteuning is wel gewenst. Neem als praktijkopleider zelf het initiatief om even te gaan zitten voor het maken van een planning. Ben je meer van het ‘als je hulp wilt, moet je het maar zeggen’, herhaal dit dan meerdere keren. Studenten vinden dit vaak lastig om aan te geven, of om de praktijkopleider te ‘storen’, deze zijn immers al zo druk. Waar mogelijk kan een ervaren teamlid als begeleider worden aangewezen, of geef bij de student aan op welk moment en op welke manier je gevraagd/geïnformeerd wilt worden.
  • invullen van gespreksformulieren
    Zie hierboven.
  • het maken van de opdrachten
    De schriftelijke uitwerking van de opdrachten dienen de studenten zoveel mogelijk op de daarvoor bestemde studiedag te doen. Voor het maken van de opdrachten zal het voorkomen dat dit onderdeel van het werk is. Bijvoorbeeld een opdracht over toiletteren. Indien opdrachten geen onderdeel zijn van de dagelijkse werkzaamheden, maar wel in de praktijk of gerelateerd aan de praktijk uitgevoerd dienen te worden, is het de bedoeling dat het bedrijf meewerkt aan het organiseren van de leersituatie.

Mogelijkheden bieden om te ontwikkelen

Een blije student is een blije werknemer, mensen hebben uitdaging nodig, stimuleer de student door een gesprek over wat ze willen bereiken, wat gaat de student doen met het diploma, wat is daarvoor nodig en wat kunnen we voor elkaar doen? Voorbeelden kunnen zijn: een paard dat uitgebracht mag worden in de wedstrijdsport, meehelpen met het organiseren van evenementen, paarden met een probleem. Geef de student eigen projecten waaraan gewerkt kan worden. 

  • In gesprek gaan met de student over de ontwikkeling, voortgang, functioneren

  • Reële tijd geven voor opdrachten

  • Studenten laten werken in authentieke situaties

Werk bieden passend bij het niveau van de student
In het mbo zijn er drie niveaus; onderstaand wordt er een toelichting gegeven per niveau.

 

Niveau 2
Een N2-student werkt uitvoerend. Deze student gaat aangestuurd aan het werk met instructies (soms onder begeleiding) en heeft er baat bij als het programma taak voor taak wordt gegeven, eventueel met een bepaalde tijd. Te veel taken en instructies tegelijk kan een N2-student vaak niet verwerken. Daarnaast vinden ze het vaak moeilijk om tijdens de uitvoering van een taak ‘gestoord’ te worden, dit geeft stress of de taak wordt niet meer correct afgehandeld.

 

Praktijkvoorbeelden van N2-studenten:

  • Een N2- student weet wat een rijbaan is en hoe (door aansturing) de rijbaan verzorgd of bewerkt moet worden (uitvoeren). Deze student merkt het werk op, maar heeft begeleiding nodig bij het interpreteren.
  • Een N2-student merkt op dat er een paard ligt, het paard lijkt niet in orde, sommige N2-studenten kunnen bedenken wat er aan de hand is en doen er het liefst ook iets mee doen.

Niveau 3

Een N3-student werkt vanuit inzicht. Deze student kan met een basisplanning verder zelf plannen, kan in sommige gevallen aansturen, kan taken combineren (complexer). Belangrijk bij deze studenten is, dat de studenten ook instructie geven en werken aan de rijvaardigheid. Hierin hebben de studenten ondersteuning nodig van de praktijkopleider. De studenten dienen minimaal 1 à 2 maal per week instructie te geven.

 

Praktijkvoorbeelden van N3-studenten:

  • Een N3-student weet wat een rijbaan is en hoe de rijbaan verzorgd of bewerkt moet worden (inzicht). Deze student merkt het werk op en kan dit interpreteren.
  • Een N3-student merkt op dat er een paard ligt, het paard lijkt niet in orde, een N3-student kan bedenken wat er aan de hand is en weet wat te doen.

     
    Niveau 4
    Een N4-student werkt vanuit inzicht en kan leidinggeven. Deze student kan een planning maken voor het managen van een stal. Net als bij N3-studenten is het voor deze studenten ook belangrijk om te werken aan ‘instructie geven’ en aan de rijvaardigheid. Hierin hebben de studenten ondersteuning nodig van de praktijkopleider. De studenten dienen minimaal 1 à 2 maal per week instructie te geven.


    Praktijkvoorbeelden van N4-studenten:

  • Een N4-student weet wat een rijbaan is en hoe de rijbaan verzorgd of bewerkt moet worden (inzicht). Deze student merkt het werk op, kan dit interpreteren en kan eventueel iemand aansturen. Kan bedenken wat periodiek nodig is, alternatieven bedenken voor de bodem en kan een schatting maken van de kosten.
  • Een N4-student merkt op dat er een paard ligt, het paard lijkt niet in orde, een N4-student kan bedenken wat er aan de hand is en weet wat te doen. Neemt hierin de beslissing à wel of geen dierenarts.

 

 

  • Student de verantwoordelijkheid laten dragen die past bij de opdrachten en de te beoordelen werkprocessen/ gedragscomponenten
    Studenten dienen te kunnen oefenen in authentieke situaties. Een voorbeeld hiervan is het lesgeven voor een N3-student. Niet alleen aan kinderen, maar ook aan volwassenen.
  • Openstaan voor discussie en gesprekken met de student